Crypte

De crypte van Almen bij de eerste betreding in 2019 (rechts in beeld de muur van de later gebouwde binnenruimte)

Een crypte, ook wel krocht, is een ondergrondse ruimte in een kerk, een speciaal soort kelder. De oorsprong van het woord “crypte” ligt in het Oud Griekse woord κρύπτω (zeg: “krip-to“), dat verbergen of verstoppen betekent en in het Latijn wordt het afgeleide woord “crypta” een woord voor ondergrondse ruimtes. De gewoonte om crypten onder kerken te bouwen ontstaat vermoedelijk doordat sommige heel vroege kerken bovenop een mithraeum werden gebouwd, de ondergrondse tempels van de oorspronkelijk uit Azië afkomstige Mithrascultus die in het Romeinse keizerrijk veel aanhangers krijgt.

Crypten bevinden zich veelal onder het priesterkoor van de kerk, de heiligste plek in het gebouw waar de belangrijkste rituelen worden uitgevoerd. De kelders zijn vooral in vroege en Romaanse kerken aangelegd. Vanaf de gotiek in de late middeleeuwen worden ze nog maar nauwelijks gebouwd. Christenen gebruiken de ondergrondse ruimtes in het begin om relikwieën op te bergen en toenemend ook om belangrijke doden te begraven. Na de heiligen volgen hun priesters en gaandeweg ook de meer aardse gefortuneerden.

Uiteindelijk worden crypten vooral gebruikt als grafkelders. In tegenstelling tot veel andere types grafkelders is een crypte gewoon toegankelijk via een trap, eventueel afgesloten met een deur. Na de reformatie wordt soms bij de overname van kerken door de protestanten de crypte gesloopt, als zijnde een achterhaald ‘paaps” concept, zoals bijvoorbeeld bij de Walburgiskerk in Zutphen. De kerk in Almen heeft ook een crypte, maar de crypte in Almen is pas na de middeleeuwen aangelegd en juist door protestanten. In Almen is dus iets heel bijzonders aan de hand.

De ventilatieopening in de noordelijke buitenmuur

Vergeleken met andere prominentere crypten is de Almense crypte een vrij klein en bescheiden exemplaar. In 1915 uitgevoerde metingen geven een lengte van ± 5,65 m, een breedte van ± 4,20 m en de hoogte van (minstens) 1,80 m. En waar andere crypten vaak kruisgewelven hebben, wordt ruimte ondergrondse ruimte in Almen gevormd door een haaks op de lengteas van de kerk gemetseld simpel enkelvoudig ton- of elipsgewelf. In het midden van de westmuur bevindt zich een vrij slordig dichtgemetselde ingang.

De ingang bestaat uit een boogkozijn dat, heel ongebruikelijk, de curve van het gewelf volgt. Achter deze met metselwerk verzegelde toegang zal vrijwel zeker een dichtgestort trapgat naar de binnenruimte van de kerk aanwezig zijn. In de kerk zelf is niets te zien van de crypte, behalve dat de vloer van het priesterkoor boven de crypte duidelijk hoger ligt dan in de rest van de kerk. Aan de buitenzijde van de kerk is de crypte wel direct te zien, dankzij twee precies tegenover elkaar geplaatste ventilatieopeningen, één in de zuidmuur en één in de noordmuur, en net groot genoeg voor een gemiddelde volwassene om door te kruipen. Door deze met tralies beveiligde openingen kan men in de crypte kijken en ziet dan de nog steeds aanwezige doodskisten staan.

Blik op de twee lagen doodskisten in de afgesloten binnenruimte

De exacte bouwdatum van de crypte is niet zeker en is een belangrijke vraag die moet worden beantwoordt door toekomstig onderzoek. In de crypte blootliggende delen van de fundamenten van de buitenmuren tonen evenwel onmiskenbaar aan dat de crypte pas na de oorspronkelijke bouw van de kerk is aangelegd, want fundamenten zijn normaal gesproken niet (bovengronds) zichtbaar. Het metselwerk van het gewelf van de crypte zelf laat zien dat de bouw zelfs pas na de middeleeuwen heeft plaatsgevonden. Historische bronnen vermelden de crypte voor het eerst naar aanleiding van een bijzetting in 1714. Na overname van de crypte door een nieuwe familie in de tweede helft van de 18de eeuw wordt met behulp van twee enkelsteens muren een binnenruimte binnen de grafkelder gebouwd. De oudere bijzettingen worden dan in twee lagen op elkaar binnenruimte geplaatst om ruimte te maken voor de doodskisten van nieuwe overledenen. Daarna wordt de ruimte helemaal afgesloten en kunnen de doodskisten van de oorspronkelijke familie alleen nog door een paar kleine gaten in de binnenmuur worden bekeken.

Tot op zijn minst 1817 worden doden bijgezet in de crypte, maar per 1 januari 1829 wordt het begraven in kerken verboden. Bij een grote verbouwing van de kerk besluit men de niet meer gebruikte kelder af te sluiten en op 16 augustus 1849 wordt de ingang dichtgemetseld en verdwijnt de toegangstrap onzichtbaar onder de kerkvloer. Bij een renovatie in 1915 wordt de ingang naar de crypte weer geopend en worden de ruimte en vooral de doodskisten onderzocht door gemeentesecretaris Johannes de Graaf (1877-1956). Na zijn onderzoekswerk laat hij de ingang weer met metselwerk afsluiten en verdwijnt de toegang onder een nieuwe kerkvloer. Hij publiceert zijn onderzoek in 1926 in zijn boek “Uit Gorssel’s verleden”, waarbij zijn interesse echter vooral uitgaat naar de historische achtergrond van de in de crypte bijgezette doden. Krantenartikelen in 1952 en 1962 melden dat bij het onderzoek in 1915 natuurlijke mummies in de doodskisten werden gezien, wat een bekend verhaal onder de Almense bevolking wordt. In 1966 maken enkele Almenaren tijdens het vervangen van de kerkvloer gebruik van de gelegenheid om hun nieuwsgierigheid ten aanzien van de crypte en de mummies te bevredigen. Ze hakken van boven een groot gat door het gewelf om zichzelf toegang tot de crypte te verlenen en laten graffiti met hun namen achter. Helaas repareren ze het uitgehakte gat niet en laten een ernstig verzwakt gewelf achter.

De boog van de dichtgemetselde ingang is gestut wegens schade van het metselwerk

In 1985 worden de in slechte toestand verkerende tralies van de ventilatieopeningen vervangen en wordt in de grafkelder aanwezige ‘rommel’ verwijderd. Daarna blijft de crypte weer afgesloten totdat naar aanleiding van de interesse van een mummie-onderzoeker in 2019 het eerste onderzoek naar de crypte en de mummies sinds 1915 wordt uitgevoerd. Daarbij wordt vastgesteld dat de kelder en diens inhoud niet alleen in een problematische toestand verkeren, maar ook dat in de kelder aanwezige rommel een brandgevaarlijke situatie heeft opgeleverd. Daarom besluit men in 2021 een wetenschappelijk verantwoorde schoonmaak van de crypte uit te laten voeren, waarvoor de gemeente Lochem een eenmalige bijzondere subsidie verleent. Het daaraan gekoppelde verkennende onderzoek toont aan dat de algemene toestand van de crypte en inhoud nog slechter is dan voordien werd gedacht, maar er ook een aantal zeer dringende specifieke problemen zijn. Met name de schade aan het gewelf en de boog boven de dichtgemetselde ingang baart zorgen. Het laatst genoemde probleem is zo acuut dat bij de schoonmaak meteen een stut onder losgeraakte en verzakkende stenen wordt geplaatst. Ook ten aanzien van de algemene toestand van de bouwconstructie en de ‘inrichting’ van het grafcomplex, de doodskisten met hun draagconstructies en de mummies, blijken serieuze problemen te bestaan die actie behoeven. De conclusie is duidelijk en eenvoudig: de crypte moet worden hersteld, onderhouden en onderzocht. Al deze drie aspecten behoeven en versterken elkaar. Om dit in de praktijk te brengen is de Stichting Almens Crypte opgericht.